Hoofdstuk 1: Helmbessenthee
De hobbelige weg kwam langzamerhand aan bij een kronkelig zandpaadje wat in een splitsing veranderde. “Weet je zeker dat we hier moeten zijn, Adrianus?” werd vanuit de postkoets geroepen. De man keek om en zag zijn baas uit het raampje kijken van de postkoets. “Volgensmij is dit de snelste weg, baas.” Antwoordde Adrianus. Adrianus gaf met een mep met zijn zweep het paard Rinus aan dat hij door kon lopen. Het dikke, kleine, zwarte paardje hobbelde het nevelige bos binnen. Adrianus’ baas sloot het raampje van de deur van de postkoets en ging verder met het net gezette kopje helmbesthee. Helmbesthee was een zeldzame drank uit Upillo. Upillo is een klein gehucht aan de andere kant van het land lag. Helmbessen waren namelijk alleen verkrijgbaar aan de westkant van Upillo. Upillo is een gehucht waarvan ze zeggen dat er niemand maar dan ook niemand woonde. Sommige beweerde dat het er spookte. “Mijn thee is op...!” jammerde de baas van Adrianus. Adrianus trok aan de teugels van Rinus en Rinus stopte. Adrianus sprong het voorlijf van de postkoets af en liep naar de achterzijde van de postkoets. Hij opende de hutkoffer wat achteraan de postkoets was gebonden door een bronzen sleutel in de grote hutkoffer te steken. Hij pakte een glazen broeikistje en pakte drie Helmbessen eruit. Hij liep naar de rechterzijde van de koets en opende de deur waar zijn baas net nog door heen heeft geroepen. Adrianus stapte in de koets. De koets was mooi verlicht. Er waren geen lampen, alleen maar kaarzen. In de linkerhoek stond een eikenhouten bijzettafeltje met een cyaanblauwe kleedje waar een schaal met zilvergrijze kaarzen op stonden. In de koets waren drie kleine raampjes waarvan er een links was, een rechts en een achter. Het rechterraampje kon je openmaken. Aan alledrie de raampjes waren drie roodfluwele setjes gordijnen gemonteerd. Aan de voorkant van de postkoets staan een roodfluwele sofa en een roodfluwele leunstoel. Aan de achterkant van de koets staat een eikenhouten eenpersoonsbed met roodfluwele dekens en roodfluwele kussens lagen overal. Ook in de rechterkant van de postkoets staat een eikenhouten bijzettafeltje met een cyaanblauw kleedje waar een waterkoker staat. Adrianus legde de drie bessen op het tafeltje, en ging de koets weer uit. Hij pakte uit het bloedzuivere slootwater een schepje drinkwater en liep weer in de koets. Hij schonk het water in de waterkoker en gooide de drie bessen erin. “Alstublieft, heer.” Zei Adrianus, liep de postkoets uit en stapte weer op het stuurdersbankje vooraan de postkoets en sloeg Rinus weer het starterssein met de zweep.